Ik ben ’n Liwwadder, 058 weest wel! Een Liwwadder voor slechts een maand, maar toch. Blauw-geel bruist door mijn aderen. Kiek, ik zoek hier dus een huis, maar dat schiet niet echt op. Dus heb ik nu een maandlang een pracht van een oppashuis. Ik zeg altijd maar zo: als it net kin sa als 't mut, dan mut it maar sa als ’t kin. Ja nou?
Loop één dag door de Leeuwarder binnenstad en je bent een woordenboek rijker. Het verzoek om even stil te zijn aangezien het je niet interesseert, luidt hier: “Must dien kaak houwe, daar hew ik gien ferlet fan.” En wie het Liwwadder taaltje stiekem probeert na te doen, krijgt een vriendelijk doch dringend: “Wat wústou nou, juh? Dat kest stou niet” te horen.
Om een beetje in te burgeren, keek ik vandaag op mijnwoordboek.nl bij dialecten. Daar stond ‘ie: Liwwadders. Twee muisklikken verder en ik zat plots bij ’t Achterhoeks. Ook prachtig. Sterker nog, het lijkt wel een beetje op elkaar. Neem bijvoorbeeld het Liwwadder “Op mij hoeve jou niet te rekene, daar doen ik niet aan met” en het Achterhoeks “Wet i-j wat i-j doet, i-j ziet moar, ik doe d'r niet an met” van Normaal. Ziet u ’t ook?
Nog een paar klikken verder zat ik bij ’t Noord-Brabants. Da hedde wellus. En ook daar zag ik weer volop prachtige taalpareltjes voorbij komen. Sinds New Kids kennen we allemaal het uiterst vriendelijke “Ge ken de groete uit Broabant kreége”. Maar er zijn meer lieve dingen in ’t Brabants. "Ik hoe van oe", bijvoorbeeld. "Da gaot dr goe in!"
De taalmoraal van dit verhaal? "A'j plat könt praoten, mo'j ut neet laoten."