De allereerste auto waar ik in mocht rijden, was de VW Transporter-bus van mijn ouders. Ik weet nog exact mijn eerste ritje. We hadden net mijn rijbewijs opgehaald bij het gemeentehuis toen mijn vader op de terugweg de auto resoluut langs de weg parkeerde en mededeelde dat ik zelf plaatsnam achter het stuur. Ik scheet zeven kleuren. De gehele rit naar huis heb ik in dezelfde versnelling gereden. Ik voelde me chauffeur van een touringcar.
Daarna volgde mijn eerste eigen wagentje: een blauwe VW Golf. Niet het allernieuwste model, maar hij zag er - op wat afbladerende verf na - piekfijn uit. Toen na jaren rijplezier de gaten in de bodem vielen, was het tijd voor z'n opvolger: een zwarte VW Polo. En daar rijd ik nog altijd in. Ik heb in mijn leven dus in drie auto's gereden. Allemaal Volkswagens.
Toen er bij ons thuis een nieuwe auto moest komen, pleitte ik dan ook meteen voor een VW. Ik droomde al jaren van een nieuwe Golf. Die droom werd echter al afgeschoten nog voordat ik het woord Golf had uitgesproken. Golfjes zijn voor jongens met petjes op, die meer naast dan op hun stoel zitten, was het argument. "En een Golf Plus dan?" probeerde ik nog. Dat bleek een oude mensen-auto, volgens mijn wederhelft.
En dus werd het geen VW die nu naast mijn Polo staat. Wanneer ik uit het raam kijk, zie ik mijn eigen vertrouwde wagentje, met daarnaast een zwarte Ford B-max. Een Ford. En dan ook nog een B-max, met de B van burgerlijk. Burgerlijk to the max, met stoelverwarming, schuifdeuren achterin en een afneembare trekhaakkogel. Al je sex appeal verdwijnt als sneeuw voor de zon wanneer je in een Ford B-max rijdt.
Dat waren ook exact de woorden die ik gebruikte toen mijn broer een jaar geleden zijn nieuwe Ford Focus Station presenteerde. Ook zo'n ontzettend degelijke familiewagen. Ik probeerde m'n lachen in te houden, maar dat lukte niet. Vooral omdat mijn broer altijd van de snelle wagens was.
Hij begon z'n carrière met een gepimpte Toyota Corolla, waarin ik ook mijn eerste illegale rijlessen heb gehad. Daarna volgde een megagrote zilverkleurige BMW, waar een motor in lag uit een Ferrari, althans wanneer we m'n broer moesten geloven. Er zaten ook snelle banden onder. Die waren zo enorm dat we geen drempel meer konden nemen zonder dat de velgen tegen de carrosserie schaafden. Maar dat deed er allemaal niet toe. Het was een strakke bak.
Tien jaar later stond 'ie trots naast z'n Ford Focus Station en liet zien hoe handig al die ruimte was met de Maxi-Cosi, de wandelwagen en het kinderzitje. Lekker burgerlijk broer, lachte ik smakelijk. En ik riep dat je mij nooit in een Ford zou zien. Een belofte die ik nu dus moet breken. Want sinds kort staat er net zo'n degelijke familiewagen bij ons op het erf.
Toen ik vorige week schoorvoetend de nieuwe aankoop aan m'n broer liet zien, kon die een grijns niet onderdrukken. Mijn nichtje van twee was ook duidelijk in haar oordeel. 'Opa en oma!' riep ze triomfantelijk toen ze de Ford zag. Dat grapje vertelde ik thuis, maar dit keer werd er niet gelachen. Eén ding is nu in ieder geval zeker: ook al zou ik het willen, ik zal nooit in een Ford B-max rijden.