Zo'n prachtig oud Volkswagen-busje met van die schattige gordijntjes voor de ramen. Al jaren ben ik verliefd op deze oldtimer-campers. Plotseling kwam ik ze afgelopen zomer ineens overal tegen. Met een te koop- bordje achter de voorruit stonden ze op iedere oprit of ik zag ze voorbij rollen in een advertentie op Facebook. Hoe meer busjes ik tegenkwam, hoe sterker ik ervan overtuigd raakte dat ik er eentje móest kopen. Dit kon geen toeval zijn. In juli ging ik bijna voor de bijl. Bijna. Mijn verstand hield me tegen.
Mijn verstand én de wetenschap dat ik over 0,0 motorkennis beschik. Sinds we in een klushuis wonen, moet ik zeggen dat we samen best handig zijn geworden. Althans, op klusgebied. We verven zelf de dakgoten, repareren verrotte kozijnen, straten opnieuw het tuinpad en we zijn zelfs van plan om eigenhandig een carport te bouwen. En weten we even niet hoe iets werkt, dan is Google onze perfecte klusadviseur.
Maar op het gebied van motoren, bougies of cilinders zijn we echte noobs. Ik heb nog nooit aan een brommer geknutseld, laat staan onder de motorkap van mijn auto gekoekeloerd. Waar mijn broer ieder weekend aan z'n Kreidler sleutelde of in de smeerput onder z'n BMW lag, gaf ik de voorkeur aan mijn fiets. Daarvan was ik in ieder geval zeker dat 'ie iedere dag startte. Geen gedoe met vervuilde kleppen of met olie besmeurde vingers.
En laat dat nou precies de reden zijn om onze camperdroom af te schieten. Ons gebrek aan besmeurde vingers. Want met al die nostalgische details en die vrolijke gordijntjes uit de jaren '70 koop je natuurlijk ook een motorblok dat al vijftig jaar meegaat. Dat betekent dat zo'n beestje na een tijdje stilstaan vast wel eens zegt: RUR. Red Uw Reet. De kans is groot dat ons weekendje weg al strandt op de oprit.
"Maar zo onhandig zijn jullie nou toch ook weer niet", vroeg mijn broer afgelopen week toen we vertelden dat ons camperplan al weer van de baan was. "Jullie snappen toch wel iets van een motor?" Eeeh... En toen moesten we met de billen bloot.
Sinds juni hebben we een grappige oranje minibike in de garage staan. De oudste heeft 'm zelf bij elkaar gespaard. "Mocht er iets stuk gaan, dan kunnen wij je niet helpen", waarschuwden we wel honderd keer van tevoren. Die gaat niet stuk, verzekerde ze ons ook minstens honderd keer. Heus niet.
We hadden de minibike welgeteld nog maar één minuut op ons erf staan toen het drama al begon. Hoe agressief we ook aan het touwtje trokken om de motor te starten, het bleef stil. Er moest hulp ingevlogen worden voordat onze 11-jarige Rossi haar eerste meters kon maken. Een dag later probeerden we het opnieuw. Dit keer kregen we de motor wel aan, maar viel hij na een meter of tien pruttelend weer uit. Wij giga-chagrijnig, Rossi in tranen.
Nog diezelfde avond tilden we de oranje nachtmerrie in de kofferbak op weg naar een handige kennis. Hij luisterde naar ons verhaal, bekeek de patiënt en trok het motortje met het grootste gemak aan. Sterker nog: hij reed zonder sputteren of pruttelen een rondje over z'n eigen erf. Ons in verbazing achterlatend.
Wat bleek: de motor was niet kapot, de bougies niet smerig of de kleppen versleten. We waren vergeten het benzinekraantje open te zetten. Detail. Na een minuut was ons probleem opgelost. Maar wanneer een benzinekraantje ons al de baas is, begrijpt iedereen dat een Volkswagenbusje niet aan ons is besteed.