‘Das ist mir egal.’ Ik zie ons nog zitten aan de keukentafel. Heit, mem, broer, zus en ik. En onze Duitse gast, die voor een uitwisselingsproject op de middelbare school een week bij ons logeerde. In ons beste steenkolen Duits probeerden we een gesprek met haar te voeren. Maar bij alles wat we brabbelden, haalde ze óf haar schouders niet-begrijpend op óf we kregen dat ene zinnetje als antwoord. ‘Das ist mir egal.’ Met andere woorden: maakt mij niets uit.
De herinneringen aan die week in 2001 kwamen bovendrijven toen ik op een terras op Vlieland een enthousiast groepje Duitsers een biertje hoorde bestellen. Uitgelaten proostten ze met elkaar in de zomerzon. Hoe anders was dat met mijn Duitse gast. Die zat als versteend aan onze keukentafel. Af en toe sloot ze haar ogen om de kakelende familie Van der Zee eventjes buiten te sluiten.
Mijn ‘uitwisselingsmeisje’ was introvert, verlegen en rustig. In alles dus het tegenovergestelde van wat ik ben. Die mix tussen ying en yang zou uitstekend kunnen werken, maar dat deed het helaas niet. Wat ik ook voorstelde, mijn Duitse gast bleef zwijgend aan tafel zitten. Paardrijden? Ist mir egal. Mee naar de korfbaltraining? Mir egal. Zwemmen? Egal. De antwoorden werden alsmaar korter. Net als mijn lontje.
Na deze dramatische stilteweek vertrok ze godzijdank weer naar Duitsland. Maar het ergste stond me nog te wachten. Ik moest immers nog een week bij háár logeren in Duitsland. Zo werkt dat met uitwisselen. Al weken van tevoren bereidde ik me voor op de horrorweek die me te wachten stond in Duitsland. Ontbijten in stilte. Naar school in stilte. En ’s avonds nagesynchroniseerde series op tv kijken. In stilte.
Toen het mond-en-klauwzeer-virus in de zomer van 2001 in rap tempo om zich heen greep in heel Europa, had ik nog even de hoop dat ik thuis mocht blijven. Wij hadden thuis immers ook vee. Twee konijnen, drie pony’s en een geit, maar hé, vee is vee. Helaas. Mijn leraar Duits was rücksichtslos. Ik moest mee. En zo vertrok ik met lood in de schoenen voor een week naar Duitsland.
Mijn voorspellende gave bleek groot te zijn. Het werd inderdaad een Duitse stilteweek. Mijn enige redding was het kleine zusje van 4 jaar dat me de oren van de kop kletste en me al haar verstopplekjes in huis liet zien. Ook nam ze me mee naar de grote stal achter de woning. 'Guck mal! Hier slacht pappa de konijnen', riep ze opgetogen wijzend naar een bijl in een hakblok. Gezellig.
Toen de laatste dag van de uitwisselingsweek aanbrak, kon ik niet wachten om de bus naar Friesland weer in te stappen. ‘Hé, wêr wiesto juster jong?!’ riepen klasgenootjes toen ik opgelucht neerplofte achter de chauffeur. Bleek dat er die voorgaande avond een groot afscheidsfeest was georganiseerd. Daar had mijn Duitse kluizenaar me uiteraard niets over verteld. Die gaf de voorkeur aan een avond in stilte.
Ik vond het allemaal al lang prima. Ik was blij dat we weer naar huis mochten. Toen de Duitse klassenmentor naar me toe kwam om z’n verontschuldigingen aan te bieden over het gemiste feest, haalde ik nonchalant mijn schouders op en sprak de wijze woorden: ‘Ach, das ist mir egal’.