“En wa fan jim beide froulju is de hear?” In een volle zaal kijkt de enthousiaste dansinstructeur ons verwachtingsvol aan. Het is vrijdagavond half acht en we staan met gezonde zenuwen klaar voor onze allereerste stijldansles. Maar voordat we los kunnen, moet er nog één barrière genomen worden: de rolverdeling. Immers, bij stijldansen geldt al eeuwenlang dat de heer leidt en de dame volgt. Een duivels dilemma, in ons geval.
Wie mij wel eens heeft zien dansen, weet dat de hypnotiserende heupen van Shakira of de trillende billen van Beyoncé mij helaas niet zijn gegund. Ik ben een houten Klaas op de dansvloer. Dat ontdekte ik al op jonge leeftijd tijdens een feestje van een klasgenootje. In plaats van geblinddoekt snoephappen of naar het subtropisch zwembad gingen we naar een dansschool. Daar leerden we in een uurtje tijd een dans. Of beter gezegd: leerden de overige vijf meisjes een dans. Ik stond erbij als een lantaarnpaal met plankenkoorts.
Discotheekavondjes werden vanaf mijn zestiende een ware beproeving. Vriendinnen konden niet wachten op hun moment of fame op één van de hoge blokken op de dansvloer. Ik keek toe vanaf de bar, stevig verankerd op mijn barkruk met een roze breezer in mijn hand. Wachtend tot Oehoerend hard in de ‘boerenbar’ werd gedraaid. Mijn enige dansmove bestond namelijk uit het gitaarspelend høken op liedjes van Normaal.
Alleen met een flink aantal biertjes op waagde ik me vanaf mijn twintigste nog wel eens op de dansvloer tijdens een dorpsfeest. Totdat ik op een katerige zondagochtend een filmpje kreeg toegestuurd waarop stiekem mijn danskunsten waren vastgelegd. Ik zag een dronken giraffe over de dansvloer strompelen. Wild wapperende armen, bengelende benen en een bovenlijf dat iedere keer net te laat achter de overige ledematen aan waggelde. Geen gezicht.
Vanaf dat moment heb ik me heilig voorgenomen mijn dansmoves nooit meer op de dansvloer te vertonen. Een belofte waar ik me al die jaren vastberaden aan heb gehouden. Een klein oproepje in de dorpskrant maakte hier in februari 2024 onverwachts een einde aan. Er stond kort en bondig: stijldansen in het dorpshuis. Vrijdagavond. Half acht. Kom ook. “Dat is krekt wat foar ús”, werd er aan de keukentafel enthousiast geroepen. En zeg dan maar eens nee tegen zo’n glunderend gezicht.
En dus ontpopte zich de vraag der vragen: wie van ons tweeën wordt de heer en mag leiden? Ik ben gezien bovenstaande schets alles behalve de uitverkoren kandidaat. Maar het alternatief is een leider met het ritmegevoel van een goudvis, die Beethoven nog niet kan onderscheiden van Happy Hardcore. Die de onmiskenbare driekwartsmaat van de Weense Wals probleemloos in vieren kan tellen. En zelfs bij Lang zal ze leven standaard uit de maat klapt. Zie daar ons duivels dansdilemma.
Terug naar die vrijdagavond, half acht, onze eerste stijldansles, de vraag van de dansleraar. De tijd tikt, want bij de overige stelletjes is de verdeling door moeder natuur al lang beslist. Mijn lief kijkt me verwachtingsvol aan. “Dó bist de hear”, beslis ik in een split second. Een beslissing die me nog lang bijblijft. Want al tijdens de tweede les ontdek ik dat ik naast het fysieke gestel ook de mentale flexibiliteit van een Ikea-kast heb als het gaat om de leiding uit handen geven.