Aan de auto’s buiten op het parkeerterrein zie ik al dat het druk is in de sportschool als ik vanochtend aan kom fietsen. In de kleedkamer tref ik volop nieuwe gezichten. Stuk voor stuk dames met het goede voornemen om het nieuwe jaar sportief te beginnen. ‘Nieuwe donateurs’ noemde een vriendin van me ze altijd. ‘De meeste zie ja na februari niet meer terug.’
Eerlijk is eerlijk: ik ben ook jaren zo’n donateur geweest. Met tegenzin ging ik na het werk naar de sportschool om in de zweetlucht van een stel studenten en opgepompte spierbundels zo snel mogelijk mijn programma af te werken. De eerste maand ging ik nog braaf twee keer per week, maar dat percentage zakte sneller naar beneden dan het puntengemiddelde van Barney tijdens het WK darts.
Tot ik afgelopen jaar ‘mijn’ sportschool ontdekte in Surhuisterveen. De eerste keer dat ik er binnenliep, was net de seniorenles afgelopen. Zo’n dertig dames en heren op leeftijd dronken koffie in de kantine. Eén groot kippenhok. Op een tafeltje lag een beterschapskaart voor een pensionado die een nieuwe heup had gekregen. ‘Heeft iedereen z’n naam erop geschreven’, riep een kwieke, grijzende dame in trainingspak. ‘Dan breng ik ‘m vanmiddag langs.’
Waar een stoere sportschoolmacho gelijk rechtsomkeert zou hebben gemaakt, voelde ik direct: dit is mijn plekkie. Geen chemische groengekleurde sportdrankjes, spierversterkende proteïneshakes of snelle poedertjes op de toonbank in de kantine, maar gratis ouderwetse filterkoffie die je zelf moet zetten. Geen velgekleurde, knipperende neonlichten in de gymzaal, maar vertrouwde tl-buizen. Geen knallende boomboxen met dreunende bassen, maar gewoon Skyradio.
Vier maanden na mijn eerste bezoek ben ik nog altijd even fanatiek als aan het begin. Ik ken inmiddels de vaste gezichten, tover op het beeldschermpje van mijn spinningfiets in een handomdraai de Franse Alpen tevoorschijn zodat het lijkt alsof ik een kwartier lang over kronkelige bosweggetjes cross, en het belangrijkste van alles: ik weet op welke middagen de sportschool verandert in een levensgevaarlijke, levende apenkooi wanneer de leerlingen van 4 mavo langskomen voor gymles.
Mijn favoriete tijdstippen zijn de vroege uurtjes waarop een gezellige groep senioren steevast van de partij is. Niet alleen vanwege de heerlijke rust die er ’s ochtends hangt, maar vooral omdat ik me te midden van deze zeventigplussers ineens dubbel zo jong, dubbel zo fit en dubbel zo sterk voel. Vergelijk me met een Vlaamse gaai. In een meer vol kleurige flamingo's val ik natuurlijk niet op, maar zet me tussen een koppel grijze dakduiven en ik ben opeens een ware paradijsvogel.
En dus is deze Vlaamse gaai iedere dag vroeg uit de veren. Zo ook afgelopen vanochtend. Na mijn warming-up in de Franse Alpen nam ik kwiek plaats op de roeitrainer. Naast me was een afgetrainde spierbundel van een jaar of twintig druk in de weer met gewichten, kettlebells en dumbbells. Ogenschijnlijk zonder moeite drukte hij zich vijftig keer op en deed daarna een oefening aan de rekstok waar Epke Zonderland tijdens de Olympische Spelen in Londen de gouden medaille mee won.
Gefascineerd keek ik toe. En toen maakte ik een fout. Ik besloot deze jongeman een compliment te geven. ‘Poh’, zei ik, ‘dat doe ik je niet na.’ Hij keek me aan, trok quasinonchalant z’n koptelefoon van z’n linkeroor en vroeg: ‘Wat zei u?’ Terwijl het woord ‘u’ door de gymzaal galmde, schrompelde ik van stoere Vlaamse gaai ineen tot grijze suffe dakduif. Ik denk dat ik voortaan mijn naam ook maar op het kaartje zet.