“Wêrom moat ik witte wêr’t Nicaragua leit?” Regelmatig hebben we thuis met de kids een discussie over de lesstof van school. Hoofdrekenen is onzin. De tafels flauwekul. Topografie waanzin. En vreemde talen gekkenwerk. Immers, alles kunnen ze in een handomdraai opzoeken op internet. Dus vanwaar al die informatie uit je hoofd leren?
De discussies die wij regelmatig thuis voeren, heb ik op mijn beurt ook gehad toen ik jong was. Ik herinner me nog dat mijn oma het vréselijk vond wanneer ik niet in een split second kon uitrekenen wat 47 plus 98 was. Hoofdrekenen was in haar tijd onmisbaar om de administratie te kunnen doen. Dat ik als kind niet wist waar de Lemelerberg stond of hoe hij was ontstaan, was een ernstige tekortkoming in mijn aardrijkskunde lesboek, aldus mijn oma.
Ook ik vond als kind dat al die kennis enkel onzinnige ballast was. Ik had immers een rekenmachine en hoe een stuwwal in de ijstijd was ontstaan, kon mij gestolen worden. Ik hield veel meer van verhalen schrijven, de taal ontdekken en boeken lezen. Precies wat ik tegenwoordig doe om de kost te verdienen. En dat laatste zette me onlangs aan het denken.
Waarom bieden we ieder kind exact dezelfde lesstof aan? Waarom kijken we niet naar wat een leerling interessant vindt en waar hij goed in is om die vaardigheden vervolgens verder uit te bouwen? Immers, de kans is groot dat dit kind hier later z’n werk van maakt. Wanneer je als kind al verzuipt in je wiskundesommen is de kans klein dat je later calculator aan de slag gaat. En wanneer je als leerling een broertje dood hebt aan talen is het uiterst onwaarschijnlijk dat je later tolk wordt.
Neem mijn stoere neef van 14 jaar. Een geboren vakman, die bewust kiest voor de zeevaartschool in Harlingen waar hij lekker de handen uit de mouwen kan steken. En met succes, want bij ieder stageadres krijgt hij gelijk een bijbaantje aangeboden. Zo’n handige jongen kom je per slot van rekening als bedrijf niet vaak meer tegen.
Maar naast z’n geliefde praktijkvakken krijgt hij ook vreemde talen als Duits en Engels. Een nachtmerrie, die resulteert in gemiddelde cijfers die ver onder het vriespunt liggen. Zonde, als je het mij vraagt. Al die uurtjes zweten op Engels en Duits zonder enig resultaat waren volgens mij vele malen beter besteed in het praktijklokaal. Laat handige jongens als mijn neef nog handiger worden, in plaats van ze te pijnigen met Duitse naamvallen en Engelse aanwijzende voornaamwoorden.
Andersom geldt overigens exact hetzelfde: laat leerlingen die gek zijn op taal met rust als het gaat om relatieve cumulatieve frequentiepolygonen. En laat toekomstige Freek Vonks lekker onderduiken in de wereld van de biologie, zonder dat ze zich druk hoeven te maken over de wet van vraag en aanbod. Als we allemaal doen waar we goed in zijn, worden we er niet alleen nóg beter in, maar bovendien een stuk gelukkiger. Niet alleen de leerlingen, maar zeker ook de docenten. Zelf weten wat je wilt weten; is dat niet wat uiteindelijk iedereen het liefste wil? Of zoals mijn oma zei: ‘Do moatst it sels ek mar witte’.